Het is koud buiten. De weg is wit en het water in het kanaal is bevroren. Kinderen zijn er aan het schaatsen. Kleine witte vlokjes dwarrelen naar beneden. Een vlokje landt precies op mij neus. Terwijl ik hem van mijn neus veeg loop ik verder langs het kanaal. Aan mijn kant zijn allemaal winkels en restaurantjes. Overal staan kerstversieringen, zoals kerstbomen, kerstmannetjes en slingers. Langzaam schuifel ik verder. Voorzichtig, om niet uit te glijden over de gladde met ijs bedekte stenen. Iedereen doet hetzelfde. Ze proberen zo snel mogelijk op hun bestemming te komen, zonder uit te glijden. Met als doel om straks weer dicht bij de kachel een kop warme chocolademelk te drinken.
Ik kijk om me heen. Ik moet een cadeautje voor mijn moeder zoeken, maar ik zou niet weten wat ik moet kopen. Ik kijk naar de winkels. Het is de enige plek in de buurt waar het nog warm is, want het is hier overal gezellig met kerstspullen en allemaal warme kleuren. Overal staan mensen in de winkels. Een klein jongetje is onder een kledingrek door gekropen en kijkt nu door de winkelruit naar buiten. Ik lach zachtjes en zwaai naar hem, waardoor ik even niet op de weg let. Als ik weer naar de weg kijk, gaat alles even in een sneltreinvaart. Eerst zie ik twee voeten en kijk ik op. De jongen die ik zie, kijkt ook naar de winkels. Ik wil uitwijken, maar het is al te laat. Ik loop tegen hem aan en val achterover door de plotselinge mindering in vaart. De jongen heeft zich weer richting de straat gericht en hij pakt in een reflex mijn handen vast, maar door het gewicht wordt hij voorover getrokken, bovenop mij.
Ik voel mijn schouders in het ijs drukken. Ik voel de kou van het ijs in mijn rug trekken, maar door de warmte van de jongen blijf ik warm. Even, heel even kijk ik in zijn ogen en hij in die van mij. Snel, maar toch lijkt de tijd even stil te staan. Snel staat hij op. Enkele mensen staan te kijken, maar de meesten lopen gewoon door. Alsof er niet twee mensen op de grond liggen. De jongen steekt zijn hand uit en trekt mij omhoog. Voorzichtig, zodat ik niet uitglijd op het ijs. Als ik sta pakt hij me snel bij mijn middel vast, zodat ik niet nog eens val. Nog een keer kijkt hij in mijn ogen en ik voel de pijn van de val niet eens meer. Normaal zou ik me schamen, maar nu maakt het mij niet uit. “Doet het pijn?” vraagt de jongen. “Heb ik je pijn gedaan?” Snel schud ik met mijn hoofd en ik laat een brede glimlach zien. “Nee hoor en sorry voor dat je viel.” Ik wend mijn ogen even af naar de grond, zodat hij me niet ziet blozen. Lachend schudt hij met zijn hoofd. “Helemaal niet! Het is mijn eigen schuld. Ik lette niet op.” De jongen laat mij los en we lopen een stukje door de winkelstraat. Ik kijk voor me, maar ben me sterk bewust van het feit dat hij nog naast mij loopt. We stoppen. De jongen houdt mij met zijn linkerhand tegen. De jongen draait zich naar mij toe en kijkt me alweer aan.
“Voor de schrik wil ik je uitnodigen om samen met mij een kop warme chocolademelk te drinken.” Ik glimlach even. “Dat is lief van je, maar dat hoeft toch niet!” roep ik, misschien een beetje te enthousiast. Ik maak een klein sprongetje waardoor ik mijn evenwicht bijna weer verlies en ik bijna achterover val. Snel grijp de jongen mij vast en weer kijkt hij in mijn ogen. “Tuurlijk wel. Ik sta er op.” En hij wijst met zijn hand naar de zaak waar we voor staan. Voorzichtig leidt hij mij door de schuifdeuren de warmte in, waar de geur van warme chocolademelk en taart ons al tegemoet komt.
Geef een reactie